Het is in de nacht van 6 februari 1972 als leden van de terroristische organisatie “Zwarte September” een gat in de omheining knippen van het Gasuniecomplex te Ravenstein. Explosieven worden aangebracht op een van de scrubbers (filterinstallaties) binnen het Gasunieterrein. Enige tijd later, na 4 uur, explodeert de lading die een gat slaat in een vochtvanger onder de scrubber waarbij ongecontroleerd gas uitstroomt en in brand vliegt. In Vilsteren bij Ommen ontploffen die nacht rond 4 uur ook explosieven bij het hekwerk van het Gasunieterrein, echter hier wordt vrijwel geen schade aangericht.
Het volgende verslag is van de heer S. van den Bremt, de chauffeur en gids van de Belgische auto.
“Op die bewuste dag ben in de namiddag vanuit Brussel vertrokken met één auto, de mijne, waarin naast mij, als chauffeur, twee personen plaatsnamen die ik aan een Brussels spoorwegstation was gaan afhalen: de Algerijn Chabane Kadem en een mij onbekende Arabier. De tweede auto voegde zich bij ons nadat we, ergens in de Kempen of Limburg, de Belgisch-Nederlandse grens waren gepasseerd. Die tweede auto met Frans kenteken werd bestuurd door een mij onbekende man die vergezeld werd door een mij al even onbekende Franse vrouw (later vernam ik, toen een Franse politieman me is komen ondervragen in Brussel, dat zij Thérèse – volgens mijn bronnen dus niet “Marie-Thérèse” – Lefebvre heette, van beroep “kinésithérapeute”[ = fysiotherapeut] was en woonde in Neuilly-sur-Seine). Chabane Kadem bevond zich in mijn auto, niet in die tweede, en is ook niet overgestapt in die tweede wagen. Chabane was degene die de route helemaal had uitgestippeld; de tweede wagen volgde ons tot hij ten slotte achterbleef in Ravenstein, terwijl wij verder reden naar Ommen. (Ravenstein en Ommen waren voor mij volstrekt onbekende plaatsen.)”
“Chabane Kadem had ik leren kennen eind 1969 toen hij en ik deel uitmaakten van een groep (20 à 25 personen uit vooral Frankrijk en België) die, op initiatief van een “comité Palestine” uit Parijs, een reis maakte naar Jordanië waar we kennis maakten met de verzetsbeweging Democratisch Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, geleid door Nayef Hawatmeh, een Palestijn van christelijke origine, die op een bepaalde dag met ons een lang gesprek gevoerd heeft waarbij hij verklaarde een tegenstander te zijn van terrorisme (zoals het kapen van lijnvliegtuigen). Ik was toen 29 jaar oud. Chabane Kadem was een tien jaar jongere, intelligent aandoende Algerijn die zijn “bachot” (baccalaureaat, vereist als toegang naar de universiteit) aan het voorbereiden was. Na die reis is Chabane Kadem me nog eens komen bezoeken in Brussel, waar ik toen woonde. Ik liet hem artikelen zien die ik over onze rondreis in Jordanië gepubliceerd had in het Vlaamse weekblad “De Nieuwe” (voortzetting van het vroeger door de jezuïeten geleide blad “De Nieuwe Linie”) en in “Vrij Nederland” (21 februari 1970, artikel getiteld “Op bezoek bij het Demokratisch Volksfront in Jordanië”). Daarna hoorde ik lange tijd niets meer van Chabane, tot hij – vermoedelijk ergens in 1971 – me nog eens kwam bezoeken in Brussel en nogal geheimzinnig deed, wat ik ten onrechte niet helemaal au sérieux nam. Tot hij me – begin 1972 (ik was inmiddels getrouwd) – opbelde vanuit Frankrijk met de vraag of ik hem én een vriend een lift kon geven naar Nederland; ik probeerde uit te vissen wat ze daar van plan waren, maar kreeg alleen vage antwoorden. Ik had nee moeten zeggen, maar na veel aarzelen en aandringen van zijn kant zei ik helaas ja.”
“Het grensdorp net voorbij de Belgisch-Nederlandse grens waar een tweede auto stond te wachten, heette Ravels, al wordt het dorp Poppel genoemd (Poppel is een deelgemeente van Ravels aan de Belgische kant van de grens) in een rapport van een “commission rogatoire”, geleid door de Franse inspecteur F. Mifsud, die me in de gevangenis van de Brusselse gemeente Vorst is komen ondervragen. In dat rapport is ook sprake van ene Khaled en ene Djihad, maar dat blijken schuilnamen te zijn voor Chabane Kadem. Nog steeds volgens dat politierapport was de man die Chabane vergezelde en in mijn auto had plaatsgenomen, nadat hij zijn bagage in de kofferruimte had gezet, een Palestijn (met Chabane sprak hij alleen Arabisch). Of er in de tweede auto nog iemand zat buiten de bestuurder die in het rapport wordt aangeduid als Bouhadiche en de Française Thérèse Lefebvre kan ik me niet meer herinneren. Wel weet ik nog dat ik, op vraag van Chabane, kort vóór de aankomst in Ravenstein op een parkeerplaats moest stoppen om “iets” (wat achteraf een explosief bleek te zijn) uit de koffer van mijn wagen over te laden in de tweede auto (ik moest blijven zitten, terwijl Chabane hielp bij het overladen).”
“Pas nadat ik het rapport van die Franse rogatoire commissie had ontvangen, is het tot me doorgedrongen dat Chabane (en ook die Bouhadiche) werkten voor de terreurorganisatie Zwarte September die in Libanon was opgericht na het uitdrijven van de Palestijnse verzetsbewegingen door het Jordaanse leger in 1971. Dat ik me hiervoor heb laten misbruiken is voor mij tot op de dag van heden een bron van schaamte.”
“Wat ik me nog herinner van de autorit, is het volgende: Toen ik Chabane ging afhalen aan een spoorwegstation in Brussel, werd hij vergezeld door een kerel als een kleerkast die een loodzware koffer droeg en die alleen Arabisch sprak; in een flits drong het toen tot me door wat in die koffer moest zitten en wat ze van plan waren, maar ik kon toen niet meer terugkrabbelen…”
“In Ommen moest ik op een bosweg langzaam aan de gasfabriek voorbij rijden; een eind verder vroegen ze me om hen daar te deponeren en de auto op een bospaadje te parkeren in afwachting van hun terugkomst. Ze stapten uit met het goedje dat in de kofferruimte van de auto lag, en ik probeerde achterwaarts dat bospaadje in te rijden, maar het was zo smal dat ik met één wiel in een greppel terechtkwam; ik weet zelf niet meer hoe ik erin geslaagd ben om de auto uit die greppel te tillen (intussen reden me een paar auto’s voorbij, en ik was bang dat ze mijn kenteken zouden onthouden…).”
“Na een half uur of iets langer kwam het tweetal weer opdagen. Chabane verklapte me dat ze niet verder dan de omheining waren geraakt, want het grasplein rondom de fabriek was hel verlicht en er patrouilleerde en bewaker met hond.”
“Bij de terugrit, toen we al de grens met België over waren, constateerde ik dat ik niet genoeg benzine meer had; in Turnhout werd het probleem nogal nijpend – en dat in het holste van de nacht, alle tankstations bleken al dicht, zodat ik tegen Chabane zei dat ik er niets anders op zat dan even in een gendarmeriepost die we passeerden te vragen naar een tankstation dat ’s nachts openbleef. Chabane vertaalde dit in het Arabisch voor zijn compagnon die zichtbaar nerveus werd en naar iets in zijn zak tastte… Ik stopte toch en de gendarmes wezen me de weg…”
“Terug in Brussel, moest ik het tweetal deponeren in een café vlakbij het Luxemburgstation, waarnaast zich nu het EU-parlement bevindt. Ik liep even mee; we werden er verwelkomd door een opgewonden groepje Arabieren, bij wie zich ook de twee inzittenden hadden gevoegd van de auto die in Ravenstein was achtergebleven. Uitgelaten vertelde de chauffeur van die andere auto wat ze daar hadden uitgespookt (de voertaal was Arabisch, ik verstond er geen jota van), waarna Chabane – een beetje in mineur – ook zijn verhaal deed…”
“Twee of drie dagen na de sabotageacties kreeg ik in Brussel een telefoontje van Chabane (uit Frankrijk) in verband met een valies dat hij bij ons thuis had achtergelaten (een paar dagen vóór de autorit naar Ravenstein en Ommen had hij het ding bij ons achtergelaten, waarna hij verdwenen was); hij vroeg me om dat valies op een marktplein in de stad Nancy te komen overhandigen. Nadat ik de ochtend na de feiten over de radio had gehoord wat er precies gebeurd was in Ravenstein en Ommen, had ik die koffer doorzocht en een verdacht object dat ik erin aantrof weggeworpen in een riool (ik was toen al bang de politie op bezoek te krijgen). Toen ik Chabane in Nancy aantrof, zei ik het hem; het bleek om een ontsteker (van springstoffen) te gaan: “ça coûte une fortune!” was de reactie van Chabane.”
“Sindsdien heb ik nooit meer iets van Chabane gehoord, tenzij via een Franse dame, genaamd Antoinette Perrier, dochter van een Franse generaal en archeologe van beroep, die destijds ook van de partij was bij dat bezoek eind 1969 van het Parijse ‘comité Palestine’ aan het Democratisch Volksfront voor de Bevrijding van Palestina. Zij had daar een fotoreportage over gemaakt (de foto bij mijn artikel in Vrij Nederland was van haar). Op een keer kreeg ik van haar een brief van wel 30 bladzijden zonder interpunctie: zij had Chabane, op wie ze kennelijk smoorverliefd was (al was zij al over de vijftig terwijl hij amper twintig was) wekenlang in haar Parijse woning laten onderduiken, maar op een dag was hij weg zonder enig bericht achter te laten. Nog wat later stuurde ze me een krantenknipsel uit Le Monde over een agent van de Mossad – een dubbelagent, geïnfiltreerd in het Palestijnse verzet – die in het deurgat van zijn woning was doodgeschoten door een onbekende Arabier. Onder op het knipsel had Antoinette Perrier “C’est lui!” gekrabbeld.”
“Toen moet Chabane uit Frankrijk, waar de grond onder zijn voeten te heet was geworden, verdwenen zijn. Spoorloos, voor de Franse politie. Mijn naam hebben ze ontdekt tijdens een huiszoeking bij Antoinette Perrier. Iemand uit Ommen die me voorbijgereden was toen ik mijn auto uit die greppel tilde, had opgemerkt dat de wagen een Belgisch kenteken had… Aan de hand van een foto van mij die ze voorlegden aan het inmiddels gearresteerde duo – de bestuurder van de Ravenstein-auto en de vrouw die hem vergezelde – kwamen ze erachter dat ik bij de zaak betrokken was…”
“Wat ik weet over Chabane, is dat hij na de verdrijving van het Palestijnse verzet uit Jordanië in september 1970 maandenlang in Libanon verbleven heeft, waar hij – zo heb ik achteraf (na de aanslagen in Ravenstein en Ommen) geconcludeerd – banden moet hebben aangeknoopt met Zwarte September.”
“Het klopt dat ik, enkele maanden na de aanslagen in Ravenstein en Ommen, in Brussel een briefje van Chabane heb gekregen, waarin hij vroeg om een Belgische piloot van Joodse origine te gaan bespioneren op zijn adres in een randgemeente van Brussel, want deze piloot moest “gestraft” worden na een mislukte vliegtuigkaping door Palestijnse commando’s van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (geleid door Georges Habache). Ik heb hem toen geantwoord op een “poste restante”-adres in Parijs dat ik hieraan niet wilde meewerken.”
Bovenstaande verhaal van de heer van den Bremt is ongewijzigd overgenomen.
De avond voor de aanslag in Ravenstein
Dezelfde avond dat in Ommen een auto met Belgisch kenteken wordt gesignaleerd, wordt in Ravenstein door meerdere getuigen een auto met Frans kenteken gesignaleerd.
Een ooggetuigenverslag van Joop van den Berg, voormalig commandant van de Rijkspolitie.
Zaterdagavond om 22:00 uur zit de dienst van Joop van den Berg er op. Nadat hij zijn collega in Grave heeft afgezet rijdt hij de dijk af bij Overlangel. Verderop bij de kruising zou hij hier normaal gesproken rechtsaf slaan richting Ravenstein. Echter in de verte ziet hij in het lichtschijnsel van zijn auto ter hoogte van de Hertogswetering aan de Hamelspoelweg een auto staan. Aangezien hij het vermoeden heeft dat het hier mogelijk om stropers gaat besluit hij even te gaan kijken. In de auto, een rode Renault met Frans kenteken, zitten 2 mannen en een vrouw.
Hij spreekt de drie inzittenden aan maar het komt niet tot een echt gesprek. De inzittenden spreken enkel Frans. Hij krijgt de indruk na het korte ‘gesprek’ dat de inzittenden met een vakantiedoel in Nederland zijn. Joop vervolgt zijn weg en besluit, aangezien hij het kenteken niet genoteerd heeft, verderop bij de Wooijstraat te keren om dit alsnog te doen. Maar Joop komt al snel tot de conclusie dat de auto inmiddels met gedoofde lichten vertrokken is met onbekende bestemming.
Ook Arnold van Uden, een gasuniemedewerker (zie het hoofdstuk “De Gasafsluiting”) die in Overlangel woont, ziet de auto daar staan op de betreffende avond, zo zal hij later verklaren.
Lees ook: De gasafsluiting en Het onderzoek
Bronnen:
De heer Stefaan van den Bremt
VPRO – Andere Tijden “Sabotage in Ravenstein”
Omroep Walraven: “Veertig jaar na de klap” verslag van Joop van den Berg
Alle moeite is gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die menen aanspraak te kunnen maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht om contact op te nemen met de beheerder.
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.